Kleine maar prikkelende expositie over kinderboeken in de Tweede Wereldoorlog

Foto: Berto Merx

In het Kinderboekenhuis in Winsum staat sinds vorige week vrijdag een prikkelende tentoonstelling. Over de Tweede Oorlog in de jeugdliteratuur.

Het is een kleine expositie, geopend door commissaris van de koning René Paas, die echter twee grote kwesties oproept. Die vermaledijde Tweede Wereldoorlog en dat probleem van jeugdliteratuur.

In historisch opzicht is de tentoonstelling heel interessant. Het grote verhaal van hoe de bezetter het culturele leven in Nederland in de greep kreeg, is wel bekend. Kort door de bocht gezegd: het Nederlandse artistiek leven werd in de Kultuurkamer ondergebracht, een instelling die toezag op de politieke correctheid van wat er werd uitgegeven, op de planken werd gebracht, gezongen en gespeeld. Artiesten, schrijvers, kunstenaars, moesten daar lid van zijn om legaal te mogen werken. Die Kultuurkamer is jaren na de oorlog nog steeds een vreselijk ding. Dan weer is het de vraag of W.F. Hermans er lid van is geweest, dan weer blijkt dat de naoorlogse modernistische grootheid in de schilderkunst Corneille er overtuigd lid van is geweest. En ja, een volstrekt foute liedjesschrijver was – onder pseudoniem – na de oorlog een productief en gewaardeerd auteur voor zo ongeveer alle grote zangers, cabaretiers.

Het eerste compliment dat men de samenstellers van de tentoonstelling moet geven, is dat ze van wat men de nazificatie van het cultuurleven noemt, dat detail van het kinderboek voor het voetlicht brengen. Het is evident dat zo’n boek met als titel ‘Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler’ onfris ruikt. Voor andere voor kinderen bestemde boeken met het goedkeuringsstempel K erop, is het lastiger om een oordeel te vellen. Er werden boeken uitgegeven die goedgekeurd waren door de Kultuurkamer en die niet als propagandistisch voor het nationaal-socialistisch gedachtengoed zijn aan te merken. En die door die keurmeesters als niet-onwelgevallig voor de bezetter werden beoordeeld. De samenstellers van de tentoonstelling geven een aantal kenmerken, handvaten om de jeugdboeken uit die tijd te kunnen beoordelen. Het is goed dat ze die geven als hulpmiddel voor de oordeelsvorming. Er zijn uit die tijd boeken die moed en trouw, en heldhaftigheid in de hoofdpersoon leggen. Maar ja, schrijf maar eens een kinderboek dat over lafheid en trouweloosheid gaat. Is de tweederangs positie van vrouwen een kenmerk van foute jeugdliteratuur uit die tijd? Het prettige is dat de samenstellers het oordeel niet opdringen, maar wel de achtergrond van het kinderboek in de oorlog duidelijk en begrijpelijk erbij geven.

Toppers van na de oorlog.

Heel mooi aan de expositie is dat men ook aandacht besteedt aan de jeugdboeken van na de oorlog. Spannende boeken, met een held die zich kranig weet te handhaven in de wereld van goed en kwaad en uiteindelijk het kwaad overwint. ‘Engelandvaarders’ en ‘Reis door de nacht’ zijn boeken die door de ouderen onder ons werden verslonden. In een tijd dat het onderscheid tussen goed en fout duidelijk was. De latere jeugdboeken hebben sterker de Tweede Wereldoorlog als decor. De tentoonstelling laat wat zien over de grote veranderingen in het beoordelen van die oorlogstijd afgelopen decennia. Grof gezegd: Van een duidelijk oordeel over goed en fout naar ook aandacht voor grijze gebieden, en zelf ook aandacht voor hoe de fouterikken van toen de oorlog doorkwamen.

Deze kwestie raakt de jeugdliteratuur. Iedereen snapt wel dat als je wat wilt, je moet proberen de kinderzieltjes te winnen. Sinds de invoering van het volksonderwijs eind 19e eeuw is de zorg om die kinderziel via het boek een zaak van ernstige aandacht. De katholieken hadden grootproducenten onder andere in Den Bosch. De protestanten produceerden de kinderboeken met hun ideologie, evenals de andere gezindten. Dat de Duitse bezetters via de Kultuurkamer greep op de kinderziel probeerden te krijgen, wekt dan ook geen verbazing. Dat een deel van kinderliteratuur na de oorlog het goed en fout denken reflecteert is ook niet vreemd. Wat deze kleine expositie heel groot toont, is dat men toch goed moet nadenken over het ideologiseren van jeugdboeken. Wat nu correct mag wezen, zou weleens door het rad van de geschiedenis over 50 jaar als totaal verkeerd worden verbrijzeld.

De tentoonstelling – Anna van der Molen, Daniëlle Scheweer en Romke Visser tekenden er voor – is zeker interessant voor volwassenen maar vooral voor scholen. Zonder het onderwijs te willen beleren, zo ongeveer iedereen wil van alles-wat van het onderwijs, zou deze expositie heel wel in te passen zijn in de week van het kinderboek die er aan komt. En anders gewoon op een ander tijdstip. Het hoeft niet mei te zijn om het over de oorlog te hebben.

Berto Merx

Cookieinstellingen